Zoeken

Roofs 2013-05-14 Doorwerken tot je 67ste

Nederland vergrijst en de daarbij stijgende pensioenkosten maakt het noodzakelijk dat de beroepsbevolking langer aan het werk blijft.. In de bouw is dat problematisch omdat het werk lichamelijk zwaar is. Maar ook de zogeheten ‘psychosociale’ omstandigheden spelen hier een belangrijke rol in. Een gesprek met onderzoekster Karen Oude Hengel van TNO.

Doorwerken tot je 67ste zit er voor veel bouwplaatsmedewerkers nog niet in. In 2012 was de gemiddelde pensioenleeftijd in de bouw 62,5 jaar. Langer doorwerken is voor velen lichamelijk eenvoudigweg niet haalbaar. Toch zal dat wel moeten, want in het regeerakkoord staat vastgelegd dat in 2021 tot 67 doorgewerkt moet worden – ook door de bouwers.

‘Duurzame inzetbaarheid’ is de term waarmee bedoeld wordt dat werknemers niet alleen het vermogen en de wil hebben om door te werken, maar ook de mogelijkheden krijgen van de werkgever en sector. Werkgevers zoeken de oplossing doorgaans in het verminderen van de lichamelijke belasting van de werknemer. Dit soort maatregelen heeft het meeste effect wanneer de verschillende aspecten die ermee samenhangen ook goed zijn geregeld. Gedacht moet worden aan zaken als een juiste werkhouding, een goede verhouding tussen werk en pauze en een gezonde leefstijl. Karen Oude Hengel van TNO ontwikkelde een programma met als doel om bouwvakkers langer gezond en productief  aan het werk te houden.

Onderzoek

Het programma is onderdeel van het promotieonderzoek dat Oude Hengel uitvoerde aan de VU te Amsterdam. Ze vertelt: “Het langer aan het werk houden van werknemers in de bouw is niet alleen een kwestie van het werk lichter maken. Werknemers moeten zowel het vermogen hebben om het werk uit te (blijven) voeren, als de motivatie om dit te doen. Zo geven bijvoorbeeld werknemers die weinig afwisseling in de werkzaamheden hebben aan het werk niet tot hun 65ste vol te blijven houden. Je moet dus ook arbeidsvriendelijk kunnen en willen werken; het is de taak van de werkgever om hiervoor de voorwaarden te scheppen.” Hiertoe heeft Oude Hengel een preventieprogramma ontwikkeld dat het werkvermogen en de gezondheid van de werknemer moet bevorderen.

Het onderzoek bestond uit drie onderdelen, namelijk

  • Fysieke belasting

Hoe is een betere werkhouding te realiseren zodat het werk lichter wordt, het lichaam minder snel slijt en er minder verzuimd zal hoeven worden?

  • Hersteltijd

Hoe zijn de werkzaamheden zodanig in te delen dat er een juiste verhouding tussen werk en pauzes is waardoor het lichaam minder tijd nodig heeft om van een bepaalde inspanning te herstellen?

  • Communicatie

Spreken werknemers hun werkgever en hun collega’s aan op een verkeerde werkpraktijk? Hierbij werd een zogeheten ‘empowerment trainer’ ingezet die de werknemers handvatten bood om met de uitvoerder en met elkaar te communiceren over de arbeidsomstandigheden.

Het onderzoek heeft plaatsgevonden onder 293 werknemers van 6 bouwbedrijven. Deze werknemers werden in twee groepen verdeeld: een interventiegroep en een controlegroep. Deze laatste groep kreeg geen programma, om de verandering van de andere groep te kunnen meten die het programma wel kreeg aangeboden. De interventiegroep kreeg gedurende zes maanden het programma aangeboden waarbij op diverse manieren aandacht werd geschonken aan een gezonde werkpraktijk. Zo kregen de bouwvakkers individuele begeleiding van een fysiotherapeut over een gezonde werkhouding. Ook werd aandacht geschonken aan de verhouding tussen werk en pauze, sociale steun op het werk, herstel van het lichaam na inspanningen, etc. Gedurende het onderzoek moesten de deelnemers in totaal vier keer een vragenlijst over deze onderwerpen invullen.

“Met name de betrokkenheid van de fysiotherapeut werd door de deelnemers op prijs gesteld,” vertelt Oude Hengel. “Op deze manier kreeg men immers direct praktische tips die leiden tot een gezondere werkpraktijk. De andere onderdelen waren lastiger uitvoerbaar en daarom ook  minder goed gewaardeerd. Deels had dit te maken met de economische omstandigheden, die ervoor zorgen dat bedrijven en werknemers wellicht minder de focus hadden op een programma gericht op gezonder werken.” Aan het eind van de onderzoeksperiode liet de onderzochte groep overigens geen verbetering zien op het gebied van (mentale en fysieke) gezondheid, werkvermogen, etc. Wel was er ten opzichte van de controlegroep een lichte daling waarneembaar in het aantal klachten van het bewegingsapparaat zoals knieklachten en het ziekteverzuim.

Dakenbranche

Wat raadt Oude Hengel de partijen in de dakenbranche aan? “Wij pleiten voor een goede dialoog tussen werkgever en werknemer over de duurzame inzetbaarheid van werknemers. De rol van de werkgever/uitvoerder is cruciaal dus het is van belang goed in kaart te krijgen hoe de zaken zijn geregeld, om vervolgens te bekijken waar verbetering mogelijk is. Er moet een visie worden ontwikkeld over concrete maatregelen, zowel op het gebied van lichamelijke belasting als bij de psychosociale aspecten. Dit komt neer op maatwerk bieden voor de individuele bedrijven die in de branche actief zijn. Allereerst moet bewustzijn gecreëerd worden over het belang van langer doorwerken en vervolgens moeten oplossingen worden ontwikkeld en toegepast.”

De informatie uit het onderzoek van Karen Oude Hengel komt volgens Jos van der Borgt (SBD) op het juiste moment. “Want ook onze branche is bezig met nieuw beleid om duurzame inzetbaarheid te verbeteren. We kijken hierbij naar de ervaringen in andere branches en onderzoeken van TNO, Arbouw en EIB over dit thema. We zijn bezig om beleid en tools te ontwikkelen ter ondersteuning van het duurzaam inzetbaarheidsbeleid van de dakdekkerbedrijven. In april zijn drie pilots gestart om na te gaan wat voor onze branche het beste werkt.”

“We onderzoeken de mogelijkheid van een samenwerkingsproject met een verzuim- en zorgverzekeraar naar een aanbod van bedrijfsfysiotherapie, aandacht voor leefstijl en coaching bij (psychosociale) problemen. Ook willen we testen hoe je het beste de dialoog met je medewerkers voert om te komen tot een optimale duurzame inzetbaarheid. Uiteindelijk moet dit uitmonden in een ‘gedragscan’ voor alle bedrijven in de branche.”

“Eind juli verwachten we de resultaten van de onderzoeken en pilots in een nieuw beleidsplan te kunnen presenteren. De uitkomsten zullen worden benut in de opleidingen in de branche en in de voorlichting en ondersteuning door SBD aan de bedrijven. Ook kunnen CAO-partijen de uitkomsten zo nodig vertalen naar nieuwe brancheafspraken. Aandachtspunt is ook de verdere ontwikkeling in de inzet van ZZP’ers. Het EIB onderzoekt momenteel de voor- en nadelen van de inzet van ZZP’ers. Welke knelpunten doen zich hierbij voor en hoe kunnen bedrijven en de branche hierop met faciliteiten en afspraken inspelen? Ook willen we weten in hoeverre de (over het algemeen wat kleinere) dakbedekkingbedrijven in staat zijn zogenaamde ‘sociale innovatie’ toe te passen.”

Tijdens een bijeenkomst op 4 juni 2013 (in het NBC te Nieuwegein) worden de voorlopige resultaten gepresenteerd en besproken met vertegenwoordigers uit de branche.